alimentatieadvocaatleeuwarden

Alimentatierecht


Getrouwde en geregistreerde partners moeten elkaar volgens het Nederlands Burgerlijk Wetboek 'getrouwheid, hulp en bijstand' bieden en elkaar het nodige verschaffen. Zij moeten beiden, uitgezonderd bijzondere omstandigheden, bijdragen in de kosten van hun huishouding. In huwelijkse voorwaarden of partnerschapsvoorwaarden kunnen afwijkende afspraken worden gemaakt. Wanneer de partners formeel scheiden, eindigen in principe de verplichtingen van het huwelijk of het geregistreerd partnerschap. Voor de onderhoudsverplichting geldt dat echter niet geheel. De principiële verplichting om financieel in de kosten van de huishouding van de ander bij te dragen blijft bestaan. Heeft de een niet voldoende inkomsten/vermogen, en kan deze redelijkerwijs als behoeftig worden beschouwd, dan kan de ander worden aangesproken tot betaling van alimentatie. Van die betalingen kan alleen sprake zijn wanneer er voldoende draagkracht aanwezig is bij de meest verdienende ex-partner.
De plicht om alimentatie te betalen houdt in principe op na afloop van de wettelijke, of contractueel door de partijen zelf bepaalde, termijn, en wanneer de behoeftige ex-partner hertrouwt, een geregistreerd partnerschap aangaat, of duurzaam gaat samenwonen met iemand anders alsof zij getrouwd zijn dan wel een geregistreerd partnerschap aangegaan zijn.

Ouders moeten voor hun minderjarige kinderen de kosten van hun verzorging en opvoeding blijven betalen naar rato van draagkracht. Nibud en de werkgroep Alimentatienormen hebben een rekensystematiek ontwikkeld. Kinderalimentatie geldt tot het kind de leeftijd van 18 jaren bereikt, dus meerderjarig wordt. Echter, de onderhoudsverplichting houdt dan niet op. Er geldt namelijk aangaande jongmeerderjarige kinderen de 'voortgezette' onderhoudsplicht. Dit betekent dat ouders na de minderjarigheid in principe verplicht zijn de kosten van levensonderhoud en studie te blijven doorbetalen tot de 21e verjaardag van het kind. Langer of steun nadien kan uiteraard worden afgesproken.

Op grond van artikel 1:400 van het Burgerlijk Wetboek heeft kinderalimentatie voorrang boven alle andere onderhoudsverplichtingen.

Als de gewezen partner niet alleen op partner- maar ook op kinderalimentatie aanspraak maakt (zie hierna: behoefte en behoeftigheid*), dient allereerst een draagkrachtberekening te worden gemaakt voor de vaststelling van kinderalimentatie, waarbij altijd de norm voor een alleenstaande wordt gebruikt en de draagkracht in beginsel gelijk wordt verdeeld over alle kinderen die de ouder moet onderhouden. Vervolgens kan een draagkrachtberekening voor de vaststelling van partneralimentatie worden gemaakt, waarbij de kosten van de kinderen ten laste van de alsdan berekende draagkracht worden gebracht. De resterende draagkracht kan worden aangewend voor partneralimentatie.

(*) Behoefte en behoeftigheid:

Behoefte: Behoefte is een voorwaarde voor vaststelling van alimentatie. Volgens vaste jurisprudentie kan niet worden uitgegaan van een absoluut behoeftebegrip: behoefte houdt niet op bij het bestaansminimum. Het bestaan en de omvang van de behoefte hangen af van de individuele omstandigheden en moeten van geval tot geval worden bepaald. Allerlei omstandigheden kunnen een rol spelen. Een concrete (rechterlijke) richtlijn is er slechts ten aanzien van de kosten van minderjarige kinderen.

Behoeftigheid: Men is behoeftig indien men zelf niet in het eigen levensonderhoud kan voorzien, dat wil zeggen indien men zelf daartoe de nodige middelen mist en die ook in redelijkheid niet kan verwerven. De verplichting van (stief)ouders jegens hun minderjarige en jongmeerderjarige (stief)kinderen bestaat onafhankelijk van de vraag of sprake is van behoeftigheid. Bij alle andere betrekkingen bestaat slechts een recht op alimentatie voor degene die behoeftig is.

Artikel 392 Boek 1 Burgerlijk Wetboek bevat de wettelijke basis voor de onderhoudsverplichting (alimentatie):

1. Tot het verstrekken van levensonderhoud zijn op grond van bloed- of aanverwantschap gehouden:
a. de ouders;
b. de kinderen;
c. behuwdkinderen, schoonouders en stiefouders.
2. Deze verplichting bestaat, behalve wat betreft ouders en stiefouders jegens hun minderjarige kinderen en stiefkinderen en jegens hun kinderen bedoeld in artikel 395a van dit boek, slechts in geval van behoeftigheid van de tot levensonderhoud gerechtigde.
3. De in het eerste lid genoemde personen zijn niet verplicht levensonderhoud te verstrekken, voor zover dit van de echtgenoot of een vroegere echtgenoot dan wel de geregistreerde partner of vroegere geregistreerde partner overeenkomstig het in de vijfde titel a, zesde, negende, of tiende titel van dit boek bepaalde kan worden verkregen.

Artikel 157 Boek 1 Burgerlijk Wetboek bepaalt:

1. De rechter kan bij de echtscheidingsbeschikking of bij latere uitspraak aan de echtgenoot die niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft, noch zich in redelijkheid kan verwerven, op diens verzoek ten laste van de andere echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud toekennen.
2. Bij de vaststelling van de uitkering kan de rechter rekening houden met de behoefte aan een voorziening in het levensonderhoud voor het geval van overlijden van degene die tot de uitkering is gehouden
3. De rechter kan op verzoek van een van de echtgenoten de uitkering toekennen onder vaststelling van voorwaarden en van een termijn. Deze vaststelling kan niet ten gevolge hebben dat de uitkering later eindigt dan twaalf jaren na de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand.
4. Indien de rechter geen termijn heeft vastgesteld, eindigt de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn van twaalf jaren, die aanvangt op de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand.
5. Indien de beëindiging van de uitkering ten gevolge van het verstrijken van de in het vierde lid bedoelde termijn van zo ingrijpende aard is dat ongewijzigde handhaving van die termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van degene die tot de uitkering gerechtigd is niet kan worden gevergd, kan de rechter op diens verzoek alsnog een termijn vaststellen. Het verzoek daartoe dient te worden ingediend voordat drie maanden sinds de beëindiging zijn verstreken. De rechter bepaalt bij de uitspraak of verlenging van de termijn na ommekomst daarvan al dan niet mogelijk is.
6. Indien de duur van het huwelijk niet meer bedraagt dan vijf jaren en uit dit huwelijk geen kinderen zijn geboren, eindigt de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan de duur van het huwelijk en die aanvangt op de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand. Indien de rechter een termijn vaststelt, kan deze vaststelling niet ten gevolge hebben dat de uitkering op een later tijdstip eindigt dan ingevolge de vorige zin het geval zou zijn. Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat in de eerste zin in plaats van de in het vierde lid bedoelde termijn wordt gelezen: de in de eerste zin bedoelde termijn.

justitia Ondanks de TREMA richtlijnen en de vele jurisprudentie over alle facetten van het alimentatierecht blijft de rechtspraktijk continu voor nieuwe gevallen gesteld worden, waarbij als gezegd allerlei feiten en omstandigheden in aanmerking kunnen worden genomen. Wanneer men voor alimentatie het oordeel van de rechter wil inroepen, is de hulp van een advocaat noodzakelijk.




Alle rechten voorbehouden © sinds 2007 Winnips en Schutz Advocaten www.winnipsenschutz.nl